Op 15 januari verscheen een concept-wetsvoorstel waarmee (onder andere) het ‘resultaatgericht beschikken’ binnen de Wmo 2015 mogelijk gemaakt moet worden. Tot 16 februari 2020 kon op het voorstel gereageerd worden via een internetconsultatie. De internetconsultatie heeft behoorlijk wat reacties opgeleverd. Ook Schulinck heeft van de mogelijkheid gebruik gemaakt om te reageren. De reacties over de wenselijkheid van het voorstel lopen uiteen. Op één aspect uit het wetsvoorstel wil ik in deze opinie de aandacht vestigen: het resultaatgericht beschikken in combinatie met een pgb.

Resultaatgericht beschikken in het kort

Eerst nog even in het kort de strekking van het wetsvoorstel. Samenvattend houdt het wetsvoorstel in dat de gemeente, samen met de cliënt én aanbieder om tafel gaat om te bekijken wat de cliënt nodig heeft. De uiteindelijke ondersteuningsbehoefte wordt vastgelegd in een ondersteuningsplan, waarin wordt geconcretiseerd welke hulp in welke frequentie nodig is. In de beschikking wordt alleen het uiteindelijke resultaat vermeld, maar aan de beschikking wordt het ondersteuningsplan toegevoegd. Het is de bedoeling dat de rechtszekerheid van cliënten hiermee geborgd is. Of de gewenste rechtszekerheid met het wetsvoorstel ook echt bereikt gaat worden is nog maar de vraag. Zeker voor wat betreft pgb’s voorzie ik nog wel wat problemen.

Geen ondersteuningsplan bij een pgb?

Zoals hiervoor aangeven wordt met het wetsvoorstel beoogd om aanbieders vroeg in het traject te betrekken. In samenwerking met de aanbieder wordt het vrij belangrijke ondersteuningsplan opgesteld. Volgens de toelichting op het wetsvoorstel is het niet mogelijk om een aanbieder vroegtijdig te betrekken wanneer de cliënt kiest voor een pgb. Dat dit dan betekent dat bij de keuze voor een pgb geen ondersteuningsplan kan worden opgesteld, is volgens de toelichting geen probleem. Het zou bij een pgb namelijk niet nodig zijn om een ondersteuningsplan op te stellen, omdat ‘tijdens de onderzoeksfase door het college wordt beoordeeld of de cliënt in aanmerking komt voor een pgb’.

Deze redenatie kan ik niet volgen. Als een gemeente er voor kiest om resultaatgericht te gaan beschikken, dan zal in verband met de rechtszekerheid geconcretiseerd moeten worden hoeveel ondersteuning iemand daadwerkelijk krijgt. Om voor deze rechtszekerheid te zorgen stelt dit wetsvoorstel daarom juist het ondersteuningsplan verplicht waarin wordt toegelicht wat er precies gaat gebeuren om het resultaat te bereiken. De toelichting lijkt op dit punt dan ook niet helemaal in lijn te zijn met de betreffende wetsartikelen. Het zou ook onlogisch zijn als het bij de verstrekking van een pgb plots niet meer nodig zou zijn om een ondersteuningsplan op te stellen. De vraag of een pgb verstrekt kan worden komt namelijk pas helemaal aan het einde van het onderzoek aan de orde. Daarvóór moet al duidelijk zijn of en in welke mate ondersteuning nodig is. Het pgb zegt alleen iets over de verstrekkingsvorm.

Bepalen van de hoogte van een pgb: zo eenvoudig als de toelichting het omschrijft, zo zal het in de praktijk niet gaan.

Hoe wordt de hoogte van het pgb bepaald?

Een ander opmerkelijk stuk in de toelichting volgt dan wanneer het gaat over het bepalen van de hoogte van het pgb. Uit de toelichting lijkt te volgen dat het berekenen van de hoogte van het pgb vrij eenvoudig is. Deze kan namelijk bepaald worden op basis van de ‘gemiddelde dienstverlening’ aan de cliënt, aangevuld met ‘maatwerk’. Zo eenvoudig als de toelichting het omschrijft, zo zal het in de praktijk niet gaan. Juist bij een pgb is het ingewikkeld om de hoogte te bepalen op basis van een gemiddelde. Deze gemiddeldes zullen niet altijd toereikend zijn voor de cliënt. Het is in principe mogelijk om op basis van een duidelijk vastgelegd ‘gemiddeld natura tarief’ de hoogte van een pgb te bepalen, maar de cliënt zal met dit ‘gemiddelde’ dan wel bij minimaal één aanbieder terecht moeten kunnen. Kan hij dit niet, dan zal dit gemiddelde opgehoogd moeten worden met ‘maatwerk’. Deze constructie biedt wat mij betreft onvoldoende rechtszekerheid. Het is dan namelijk vooraf niet duidelijk op basis waarvan de uiteindelijke hoogte van het pgb wordt vastgesteld.

Conclusie

Al met al lijkt in het wetsvoorstel onvoldoende te zijn nagedacht over de mogelijkheid dat cliënten kiezen voor een pgb. Het resultaatgericht beschikken lijkt vooral aan te sluiten op de inkoop en levering van zorg in natura. Bij de inkoop van zorg in natura kan gewerkt worden met gemiddeldes en kan ‘geschoven’ worden als dat nodig is. Dit gaat niet op als een cliënt kiest voor een pgb. Zoals het wetsvoorstel (inclusief toelichting) er nu uit ziet, zal er bij een resultaatgericht pgb naar mijn idee vaak onvoldoende rechtszekerheid zijn voor de cliënt. Als de wetgever het belangrijk vindt om resultaatgericht beschikken mogelijk te maken, dan zal dit probleem in het definitieve voorstel opgelost moeten worden.

 

Reactie Schulinck op de internetconsultatie.