Sinds eind augustus krijgen wij van gemeenten veel vragen over de reële vergoeding voor het sociale netwerk en de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) hierover. In deze 2 uitspraken oordeelde de CRvB dat gemeenten de hoogte van het pgb voor ondersteuners uit het sociaal netwerk (informeel pgb) niet langer meer mogen vaststellen op het wettelijk minimumloon. Het pgb moet nu gebaseerd worden op de uurtarieven uit de CAO VVT (collectieve arbeidsovereenkomst Verzorging, Verpleging en Thuiszorg).

Waarom heeft de CRvB dit geoordeeld?

De CRvB heeft aan de uitspraken ten grondslag gelegd dat gemeenten bij de hoogte van het pgb ervoor moeten zorgen dat zorgverleners uit het sociale netwerk een reële vergoeding krijgen. Maar wat is een reële vergoeding voor de informele zorgverlener? En waarom is het wettelijk minimumloon geen reële vergoeding?

Voor het antwoord op die vragen heeft de CRvB teruggegrepen op de Wmo 2007 (artikel 21 a Wmo (oud). In de Wmo 2007 had de wetgever de gemeenten al de taak gegeven om ervoor te zorgen dat zorgverleners voor hun werkzaamheden een reële vergoeding krijgen en dat ze fatsoenlijke arbeidsvoorwaarden hebben. Deze taak is voortgezet in de Wmo 2015 en het Uitvoeringsbesluit Wmo (artikel 2.1.3, lid 2, onderdeel b Wmo 2015 en artikel 5.4 lid 1 onderdeel b Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

In deze artikelen is niet precies vastgelegd wat de prijs van een reële vergoeding is. Uit de wetsgeschiedenis van het Uitvoeringsbesluit Wmo (Staatsblad 2017, nr. 55 blz. 3,4 en 7) blijkt dat de wetgever het CAO-loon ziet als een waarborg voor een reële vergoeding.

Voor het handhaven van een andere (lagere) vergoeding, zoals het wettelijk minimumloon, bestaat in de Wmo geen wettelijke basis volgens de CRvB. Ook zorgverleners uit het sociale netwerk hebben recht op een reële vergoeding. Dit betekent volgens de CRvB dat deze groep ook recht heeft op een vergoeding op basis van het CAO-loon.

Wetswijziging mei 2019

Opvallend is dat de CRvB in de uitspraken blijkbaar geen rekening houdt met de wetswijziging die per mei 2019 is ingevoerd. Deze wijziging heeft het mogelijk gemaakt dat personen uit het sociaal netwerk kunnen kiezen voor een maandelijkse vergoeding van €141.

In de bijbehorende wetsgeschiedenis staat dat voor de gemeente de mogelijkheid moet blijven bestaan om het netwerk een vergoeding te geven dat aansluit bij het minimumloon, of dat zelfs lager is dan het minimumloon.

Anders dan bij een professional spelen bij het sociale netwerk namelijk ook sociale en morele overwegingen bij de keuze om ondersteuning te verlenen.

Gevolgen voor Wmo-verordeningen en vergoedingen

Veel gemeenten hebben in hun verordening het pgb-tarief voor ondersteuners uit het sociale netwerk gekoppeld aan het minimumloon. Door de uitspraken moeten veel gemeenten op korte termijn hun tarieven voor informele pgb’s aanpassen.

Gemeenten die het minimumuurloon hanteerden betalen (inclusief vakantiegeld en vergoeding voor verlofuren) € 14,97 per uur. Op basis van de huidige CAO (maart 2023) kom je voor ondersteunende begeleiding uit op een uurloon van € 22,11 (FWG 30 in de CAO VVT). Voor hulp bij het huishouden kom je uit op een vergoeding van € 18,81 per uur. Dit betekent een verhoging van 50% en 25%. Voor toekomstige tarieven kunt u onze rekentool raadplegen.

Het is uiteindelijk aan de wetgever om hervormingen door te voeren die de Wmo betaalbaar houden voor de gemeenten.

Wie de loontabellen in de CAO VVT erbij neemt ziet dat de ondersteuner uit het sociale netwerk nu een hogere vergoeding krijgt dan veel professionals. Het sociaal netwerk komt namelijk meteen in aanmerking voor de hoogste periodiek van de geldende CAO. Dit terwijl de professional 5 of 10 jaar moet werken voor dit salaris.

Gevolgen voor de houdbaarheid van de Wmo

Hulp in de huishouding is een van de meest voorkomende voorzieningen in de Wmo. In 2022 waren er 485.000 mensen die deze hulp ontvingen. Niet is bekend hoe vaak deze ondersteuning vanuit het sociaal netwerk is ingezet. Ook begeleiding (in de Wmo en in de Jeugdwet) wordt vaak geboden door het sociaal netwerk.

Zonder twijfel versterken deze uitspraken de trend van stijgende kosten binnen het sociaal domein. In april dit jaar deelde de VNG al mee dat de kosten binnen het sociaal domein in de periode 2015-2021 met € 5,9 miljard zijn gestegen (32,5%). Daar komt deze financiële tegenvaller dus nog eens bij.

Wetgever aan zet

Het is nu aan de politiek die zich voorbereidt op de verkiezingen van november. Het is uiteindelijk aan de wetgever om hervormingen door te voeren die de Wmo betaalbaar houden voor de gemeenten. Ook heeft de wetgever de taak om in wetgeving nadrukkelijker vast te leggen wat een reële vergoeding voor professional en sociaal netwerk inhoudt.

Meer weten

Wilt u meer weten over hoe u een pgb vaststelt voor het sociale netwerk? Kijk dan in de Kennisbank Schulinck Wmo op de pagina’s Pgb voor sociaal netwerk en Hoogte pgb. Nog geen abonnement? Neem dan een gratis proefabonnement!