Gemeenten weten sinds de professionalisering van de handhaving steeds beter en sneller handhavend op te treden. Dat moet ook wel: de bestuursrechter wijst voortdurend naar de beginselplicht tot handhaving. Het opleggen van lasten onder dwangsom komt dan ook steeds vaker voor. Vanaf dat moment is het echter wel een kwestie van goed opletten voor het bevoegd gezag: een invorderingsbeschikking verjaart immers al één jaar na verbeurte van de dwangsom. In deze opinie geef ik enkele aandachtspunten mee, om te voorkomen dat de gemeente uiteindelijk alsnog met lege handen staat.

Na het constateren van een overtreding of overtredingen tijdens toezichtsbezoeken, zal in veel gevallen oplegging van een last onder dwangsom volgen.  Zodra die last na verstrijken begunstigingstermijn wordt overtreden, verbeurt de dwangsom. Dat is het moment van het ontstaan van de betalingsverplichting: direct op grond van de wet, daar is geen nadere rechtshandeling voor nodig. De betaaltermijn is 6 weken na het moment van verbeurte. Tot dat moment blijkt het traject om daar te komen inmiddels ruim bekend te zijn.

Verzuim

Maar dan? Als niet tijdig betaald is, dan is de overtreder ‘in verzuim’ en moet hij, naast de verbeurde dwangsom, ook rente gaan betalen (artikel 4:97 Awb). Bovendien moet de gemeente zich ervan bewust zijn dat er een verjaringstermijn is gaan lopen vanaf het moment van verbeurte, namelijk één jaar (artikel 5:35 Awb). Het bevoegd gezag is niet verplicht om dit aan de overtreder te laten weten. Toch kan het hiervoor kiezen, in een poging om ervoor te zorgen dat het invorderingstraject niet hoeft te starten, bijvoorbeeld door de overtreder op het moment van verbeurte al een ‘nota’ (‘factuur’) te sturen met een betalingstermijn van 6 weken (gelijk aan de wettelijke betalingstermijn). Het verzenden van zo’n nota is niet wettelijk geregeld. Het te betalen bedrag is de verbeurde dwangsom vermeerderd met de wettelijke rente.

Heeft de overtreder niet ‘uit zichzelf’ betaald binnen de wettelijke betalingstermijn van 6 weken? Dan is het tijd voor het nemen van de invorderingsbeschikking: afzien van invorderen kan alleen in zeer bijzondere omstandigheden. Binnen de verjaringstermijn moet er een invorderingsbeschikking én aanmaning zijn verzonden. Zo niet, dan kan de verbeurde dwangsom niet meer worden ingevorderd, omdat de bevoegdheid daartoe verjaard is.

Invorderingsbeschikking

Het bevoegd gezag stuurt de overtreder eerst een voornemen (concept) voor een invorderingsbeschikking (artikel 5:37 Awb) en stelt hem in de gelegenheid om zijn zienswijze te geven (hoorplicht). In de invorderingsbeschikking moet staan, wanneer en in welke omvang de dwangsom is verbeurd.

Verzending van de invorderingsbeschikking moet in de periode tussen 6 weken ná het verstrijken van de begunstigingstermijn en (ruim voor) het moment van verjaring (één jaar na verbeurte). In de invorderingsbeschikking is het volgende te vinden: de constatering dat en in hoeverre de dwangsom wel of niet is verbeurd, de hoogte van de in te vorderen dwangsom, waarom wel of niet (deels) wordt afgezien van invorderen, dat nu wordt ingevorderd (met verwijzing naar de wet), eventuele betalingsregeling, ondertekening, rechtsmiddelenclausule en bekendmaking aan overtreder en aanvrager van de invorderingsbeschikking.

Tegen de invorderingsbeschikking kunnen belanghebbenden bezwaar en beroep indienen. Dat hoeft niet altijd de overtreder zélf te zijn, het kan ook een ander zijn die belang heeft bij handhavend optreden en het bijvoorbeeld niet eens is met het bestaan en/of de omvang van de verbeurte. Het nut van de invorderingsbeschikking is vooral, dat belanghebbenden bij het bestuursorgaan (in bezwaar) of bij de bestuursrechter (in beroep) over deze kwesties kunnen discussiëren. Deze beschikking stuit de verjaringstermijn niet.

Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom gaat overigens ook ‘automatisch’ over de invorderingsbeschikking, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist (artikel 5:39 Awb). Het is daarbij niet mogelijk om over de invorderingsbeschikking nog dezelfde discussies te voeren als tegen de last onder dwangsom: daartegen was immers ook al afzonderlijk bezwaar en beroep mogelijk. Ten tijde van de invorderingsbeschikking is bijvoorbeeld een discussie over het overtrederschap te laat, belanghebbenden kunnen onderwerpen zoals deze alleen in de context van de last onder dwangsom aan de orde stellen.

Aanmaning

Ná het verzenden van de invorderingsbeschikking én na het ontstaan van ‘verzuim’ (ABRS 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1142) wordt een aanmaning verzonden (artikel 4:112 Awb en artikel 5:37 Awb), ook nog vóórdat de verjaringstermijn is verstreken. Zonder invorderingsbeschikking stuit een aanmaning de verjaringstermijn niet, die moet er dus eerst zijn. Het hanteren van een onjuiste volgorde kan tot gevolg hebben dat de bevoegdheid alsnog verjaard is, bijvoorbeeld als eerst een aanmaning is verzonden, daarna een invorderingsbeschikking en vervolgens niets meer (ABRS 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2016). Het bevoegd gezag hoeft niet per se te wachten totdat de invorderingsbeschikking onherroepelijk is. Om verjaring van de invorderingsbevoegdheid te voorkómen, moet de aanmaning namelijk verzonden worden binnen 1 jaar na verbeurte. Is dat niet gebeurd, dan verjaart de invorderingsbevoegdheid dus alsnog. De aanmaning moet voldoen aan de wettelijke eisen (artikel 4:112 Awb en artikel 4:113 Awb). Bezwaar en beroep tegen de aanmaning is niet mogelijk (artikel 8:4 Awb).

Dwangbevel

Een dwangbevel is een beschikking van het bestuursorgaan, die bij de overtreder betekend wordt door de deurwaarder (artikel 4:117 Awb). Zonder aanmaning is een dwangbevel niet mogelijk. Op zijn vroegst kan het dwangbevel 8 weken na verbeurte worden verzonden, omdat de normale betalingstermijn in de aanmaning 2 weken bedraagt. De inhoud ervan is wettelijk bepaald (artikel 4:122 Awb). Wat kan worden ingevorderd bij dwangbevel (artikel 4:119 Awb)? De verschuldigde hoofdsom, aanmaningsvergoeding, opeisbare wettelijke rente en kosten van het dwangbevel.

Ook tegen een dwangbevel kan geen bezwaar of beroep ingediend worden. De overtreder kan hiertegen alleen maar een civiel executiegeschil starten. De mogelijkheden om de executie in deze fase alsnog tegen te houden, zijn zeer gering. Schorsing van de tenuitvoerlegging van dat dwangbevel kan alleen maar als er geen ‘in redelijkheid te respecteren belang’ is voor eiser. Dat zal alleen zo zijn bij -kort gezegd- zogenaamde zeer duidelijke ‘misslagen’ (als er iets niet klopt), als er nieuwe omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de overtreder in een ‘noodtoestand’ komt of als er andere (overduidelijke) redenen zijn, die uitvoering zouden moeten verhinderen.

Zekerheid

Dwangsommen vertegenwoordigen vaak grote sommen geld. Het is daarom voorstelbaar dat het bestuursorgaan zekerheid wil hebben dat de verbeurde dwangsommen daadwerkelijk worden betaald. Het bevoegd gezag kan bijvoorbeeld overgaan tot het leggen van conservatoir beslag (artikel 700 Rv) op bankrekeningen en/of (onroerende) goederen. Daarvoor moet het een verzoekschrift indienen bij de civiele voorzieningenrechter, om zogenaamd ‘beslagverlof’ te kunnen krijgen. Als dat er is, dan kan beslaglegging alléén volgen als de ‘eis in hoofdzaak’ binnen 8 dagen na het verlof is ingesteld. Dat is bij invordering van dwangsommen vrij eenvoudig: de invorderingsbeschikking is namelijk die ‘eis in hoofdzaak’. Een aparte civielrechtelijke procedure met de ‘eis in hoofdzaak’ is dan ook niet meer nodig. Dat scheelt een heleboel tijd en geld. De datum van bekendmaking van de invorderingsbeschikking aan de schuldenaar (overtreder) is dus de datum van het instellen van de eis in hoofdzaak, die nodig is voor het in stand blijven van het beslag.

Na het opleggen van een last onder dwangsom is het bestuursorgaan nog lang niet klaar.

Conclusie

Na het opleggen van een last onder dwangsom is het bestuursorgaan nog lang niet klaar. Is het het bestuursorgaan menens, dan zal het nog behoorlijk veel handelingen moeten verrichten om de verbeurde dwangsommen daadwerkelijk op de rekening te kunnen ontvangen. Het ‘inplannen’ van dit vervolgtraject lijkt dan ook geen overbodige luxe.