De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft recent een belangrijke uitspraak gedaan over de weigeringsgrond ‘algemeen gebruikelijk’. In de uitspraak geeft de CRvB vier (nieuwe) criteria aan de hand waarvan het college moet toetsen of een voorziening als algemeen gebruikelijk aangemerkt kan worden. Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ is niet opgenomen in de Wmo 2015. In de afgelopen jaren is aan de hand van jurisprudentie een invulling gegeven aan dit begrip. Door de komst van deze uitspraak wijzigen de criteria waaraan het college moet toetsen. Naar verwachting zullen meer zaken niet meer zo snel als algemeen gebruikelijk aangemerkt kunnen worden. Ik zal in het kort uitleggen hoe de situatie vóór de komst van deze uitspraak eruitzag. Vervolgens zal ik aangeven welke belangrijke verandering deze uitspraak met zich meebrengt.

Oude criteria algemeen gebruikelijk

Vóór de komst van deze uitspraak waren op basis van verschillende CRvB uitspraken vier criteria geformuleerd waaraan het college moest toetsen of een voorziening algemeen gebruikelijk was of niet. Deze criteria waren als volgt:

  • Is de voorziening gewoon verkrijgbaar?
  • Is de prijs van de voorziening vergelijkbaar met soortgelijke producten die algemeen gebruikelijk worden geacht?
  • Is de voorziening specifiek voor gehandicapten ontworpen?
  • Zou een gezond persoon, ook gelet op de individuele omstandigheden van het geval, waaronder de leeftijd, over de voorziening beschikken?

Vooral het laatste criterium betekende dat de gemeente moest kijken naar de individuele situatie van de aanvrager. Dat kon betekenen dat een voorziening die voor veel personen algemeen gebruikelijk geacht werd, dat voor de aanvrager niet was. Bijvoorbeeld omdat de aanvrager een dusdanig laag inkomen had, waardoor hij de gevraagde voorziening niet zelf kon betalen.

Uitspraak: nieuwe criteria

In de nieuwe uitspraak lijkt de CRvB een meer objectieve invulling te geven aan de vraag of iets algemeen gebruikelijk is. De CRvB geeft aan dat een voorziening algemeen gebruikelijk is als deze:

  • niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;
  • daadwerkelijk beschikbaar is;
  • een passende bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;
  • financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

Vooral het laatste criterium is nieuw. Gemeenten moeten nu gaan toetsen of de voorziening financieel gedragen kan worden door iemand met een minimuminkomen, ongeacht of de betreffende cliënt zelf een minimuminkomen heeft. De meeste badkamer-renovaties, waar het ook in deze uitspraak over ging, zullen met de komst van deze uitspraak niet snel meer algemeen gebruikelijk kunnen worden geacht.  

CRvB geeft een meer objectieve invulling aan de vraag of iets algemeen gebruikelijk is

Wmo biedt geen ruimte voor extra vermogens- en inkomensvoorwaarden

Het argument dat een cliënt een (algemeen gebruikelijke) voorziening in principe zelf kan betalen, is niet (meer) houdbaar. Dat bevestigt de CRvB ook nog eens in deze uitspraak. Dat zou namelijk betekenen dat het college naast de mogelijkheid om een bijdrage op te leggen, een extra vermogens- en inkomensvoorwaarde stelt voor het kunnen verstrekken van een maatwerkvoorziening. De Wmo 2015 biedt daar geen ruimte voor, aldus de CRvB. Dit standpunt van de CRvB is in lijn met eerdere jurisprudentie. Cliënten met beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie dienen in aanmerking te kunnen komen voor een voorziening op grond van de Wmo, ongeacht het inkomen of vermogen.