Op 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak een voor het omgevingsrecht belangrijke uitspraak gedaan, in een geschil over een omgevingsvergunning voor het realiseren van een zonnepark in de gemeente Hoogeveen.

Toegang tot de rechter

Wie over het voornemen tot het verlenen van een omgevingsvergunning een zienswijze naar voren heeft gebracht, kan tegen het definitieve besluit beroep bij de bestuursrechter instellen, ook als hij geen persoonlijk nadeel van de omgevingsvergunning ondervindt (vgl. artikel 1:2 Awb).

Beoordeling van de beroepsgronden

De indiener van het beroep kan gronden over de totstandkoming en de inhoud van de omgevingsvergunning aanvoeren. Hij moet er echter rekening mee houden dat de bestuursrechter een beroepsgrond niet beoordeelt als de grond gaat over een wettelijke norm die zijn eigen belang bij het vernietigen van de omgevingsvergunning niet beschermt (artikel 8:69a Awb). Voorbeeld: de bestuursrechter beoordeelt niet of een vergund project leidt tot parkeeroverlast als de woning van de betrokken persoon heel ver van dit project is verwijderd; de geldende parkeernormen strekken namelijk alleen tot bescherming van de direct omwonenden.

Praktische gevolgen van de uitspraak vallen mee

Het vorenstaande maakt duidelijk dat een natuurlijke persoon met zijn beroep slechts succes kan boeken als hij concreet last heeft van de situatie waartegen hij opkomt. Welbeschouwd verandert er door de uitspraak van 4 mei 2021 dus niet heel veel. Een ontvankelijk beroep vormt immers geen garantie voor een inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden door de bestuursrechter.

Niet alleen omgevingsvergunningen

Wat hiervoor is geschreven, geldt voor alle omgevingsrechtelijke besluiten die met behulp van een zogeheten zienswijzeprocedure zijn voorbereid. Denk hierbij onder aan bestemmingsplannen, tracébesluiten en projectbesluiten voor het versterken van een waterwerk (zoals het ophogen van een dijk).

Het Verdrag van Aarhus

De rechtsregels die de Afdeling bestuursrechtspraak op 4 mei 2021 heeft geformuleerd, vloeien voort uit een arrest dat het Europese Hof van Justitie op 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:7) heeft gewezen. Dat arrest ging, heel kort gezegd, over de vraag of de onderdelenfuik (artikel 6:13 Awb) verdraagt met gemeenschapsrecht ter bescherming van het milieu zoals neergelegd in het Verdrag van Aarhus. Dat verdrag stelt onder meer eisen aan de toegang tot de rechter bij geschillen over besluiten met gevolgen voor het milieu.