Graag delen we interessante casussen omtrent omgevingsrecht die op onze helpdesk binnen zijn gekomen! Dit zijn casussen die rechtstreeks uit de gemeentepraktijk komen.

De casus

In het ontwerp-bestemmingplan zijn voor twee bouwblokken samen 58 woningen mogelijk. Naar aanleiding van zienswijzen is dit aantal opgekrikt naar 98. Is dit een te grote verandering ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan en zou de hele Wro-procedure overnieuw gedaan moeten worden. Wat zijn de criteria om te beoordelen wat kleine wijzigingen zijn?

Ons antwoord

De zienswijzeprocedure heeft al meermaals geleid tot jurisprudentie waaruit blijkt dat meerdere partijen worstelen met iets dat op zichzelf beschouwd heel simpel lijkt. Een planontwerp wordt gepubliceerd en men mag een zienswijze indienen. Die (tijdig) ingediende zienswijzen kunnen ertoe leiden dat het plan in gewijzigde vorm wordt vastgesteld.

De mate waarin het vastgestelde plan en het ontwerpplan van elkaar mogen verschillen is niet te formuleren als een meetbaar of berekenbaar criterium. Blijkens de jurisprudentie moet een inschatting gemaakt worden bij het beantwoorden van de vraag of de afwijking bij de vaststelling van het plan naar aard en omvang zodanig groot is dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld dan ter inzage is gelegd (zie Afdeling bestuursrechtspraak RvS 3-8-2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR4016 ).

In de aangekaarte casus bevat het ontwerp twee woningblokken welke tezamen 58 woningen omvatten. Het gewijzigde plan omvat 98 woningen, hetgeen bijna een verdubbeling van het aantal woningen betekent. Dit betekent ook een drastische toename van de ruimtelijke impact. Denk bijvoorbeeld aan de toename in verkeersbewegingen, de toegenomen parkeerdruk, de grotere behoefte aan faciliteiten nabij de woningen, et cetera, et cetera.

Het antwoord op uw vraag is eerder een inschatting dan een meetbare of berekenbare maatstaf die aangelegd kan worden. Het is dan ook onze inschatting dat de realisatie van 98 woningen een wezenlijk ander plan is dan de realisatie van 58 woningen. In r.o. 2.5.1. van voormelde uitspraak stelt de ABRvS het als volgt: “De raad kan bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen aanbrengen ten opzichte van het ontwerp. Slechts indien de afwijkingen van het ontwerp naar aard en omvang zo groot zijn dat een wezenlijk ander plan is vastgesteld, dient de wettelijke procedure opnieuw te worden doorlopen.” Wij zijn dan ook van mening dat het gewijzigde plan opnieuw ter inzage gelegd dient te worden. Uiteraard dient de gemeente ook acht te slaan op de publicatieverplichtingen die samenhangen met de hernieuwde terinzagelegging.