In het eerste jaar Omgevingswet hebben gemeenten, provincies en waterschappen veel instrumenten uit de wet toegepast. Dat is een positief resultaat. De nieuwe mogelijkheden van de Omgevingswet worden daarbij echter nog niet optimaal benut. Dat staat in het eerste jaarlijkse reflectierapport van de onafhankelijke Evaluatiecommissie Omgevingswet, met als titel ‘In werking, maar onderbenut’. Dit rapport is op 16 april 2025 door minister Keijzer van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) naar de Eerste en Tweede Kamer gestuurd.
In haar rapport constateert de evaluatiecommissie dat gemeenten, provincies en waterschappen de nieuwe instrumenten uit de Omgevingswet in het eerste jaar Omgevingswet vooral beleidsarm hebben toegepast. Dat betekent dat zij hun bestaand beleid ongewijzigd hebben voortgezet bij het gebruiken van de nieuwe instrumenten uit de Omgevingswet. Gezien de omvang van de stelselwijziging vindt de evaluatiecommissie een beleidsarme overzetting heel begrijpelijk. Dat overheden überhaupt de vereiste aanpassingen van de Omgevingswet hebben kunnen doorvoeren in een tijd van capaciteitstekort, vindt de commissie een knappe prestatie.
Tegelijkertijd betekent de overwegend beleidsarme overzetting dat nieuwe mogelijkheden die de wet biedt, zoals de inzet van decentrale omgevingswaarden of maatwerkvoorschriften, nog nauwelijks zijn benut. Het opnemen van dergelijke regels in de omgevingsverordening, de waterschapsverordening en het omgevingsplan, zou moeten bijdragen aan meer decentrale bestuurlijke afwegingsruimte en lokaal maatwerk. Veel van de onderzochte gemeenten blijken echter nog niet te werken met maatwerkvoorschriften. Ook zijn er nog nauwelijks ervaringen opgedaan met het hanteren van decentraal afwijkende omgevingswaarden (die soepeler of juist strenger zijn dan de omgevingswaarden van het Rijk). De evaluatiecommissie vindt de potentie van de Omgevingswet groter dan een beleidsarme overzetting alleen. Het is nu tijd voor een volgende stap, waarbij de rijkdom van het instrumentarium tot wasdom kan en moet komen bij de complexe vraagstukken in de fysieke leefomgeving.
Op basis van de ervaringen in het eerste jaar identificeert de evaluatiecommissie in het rapport verder een aantal aandachtspunten die van belang zijn voor het succes van de Omgevingswet in de toekomst. Naast de slagkracht van overheden gaat het vooral om de beoogde samenhangende benadering van de leefomgeving. Met dit laatste wordt bedoeld dat wordt gekeken naar de samenhang tussen verschillende onderwerpen, zoals tussen nieuwbouw, infrastructuur en milieu. Tot op heden krijgt dit verbeterdoel van de wet nog onvoldoende zijn beslag. Dat kan in dit eerste jaar begrijpelijk zijn, maar de commissie heeft zorgen hoe zich dit de komende jaren gaat ontwikkelen. Wat gaat het grote aantal vergunningen voor afzonderlijke projecten in de leefomgeving (via een Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit) bijvoorbeeld betekenen voor het vasthouden van de samenhangende benadering van de leefomgeving? Ook de gebruiksvriendelijkheid van het digitaal stelsel van de Omgevingswet (DSO) baart de commissie zorgen. De commissie roept de minister van VRO op om het gebruiksgemak van het DSO verder te vergroten.