Het grondoppervlakte dat voor biologische landbouw wordt gebruikt, moet bijna vier keer zo groot worden: van zo’n 80.000 hectare in 2011 naar 300.000 hectare in 2030. Landbouwminister Piet Adema komt met een actieplan om deze “forse ambitie”, die voorkomt uit Europese afspraken, waar te maken. Veel punten moeten wel nog verder worden uitgewerkt de komende tijd.

De groei in biologisch boeren (waarbij meer oog is voor milieu, natuur en dierenwelzijn, en geen chemische stoffen worden gebruikt) zal vooral moeten komen van de “melkveehouderij en akkerbouw” en agrariërs die relatief veel land nodig hebben om te boeren. De omslag naar biologisch moet samenhangen met “de grote opgaven die er zijn op natuur, stikstof, water, biodiversiteit en dierenwelzijn”. Eerder zei Adema al dat hij op termijn alleen maar duurzame producten in de supermarkt wil.

Met het actieplan neemt het kabinet “initiatief”, maar Adema benadrukt dat boeren zelf en betrokken partijen (zoals supermarkten) ook in actie moeten komen. De uitwerking zal voor het voornaamste deel afhangen van afspraken in het landbouwakkoord en stappen die de komende jaren nog genomen moeten worden. Een van de belangrijkste punten is dat boeren die biologisch boeren hier een eerlijke en betere prijs voor moeten krijgen. Dat moet in het landbouwakkoord worden geregeld. Dit akkoord moet begin volgend jaar worden gesloten.

In het actieplan staat wel dat biologische boeren een streepje voor moeten krijgen in de strijd om schaarse ruimte. Pachters (die grond ‘huren’ van een verpachter) die aan een duurzaamheidscriterium voldoen, krijgen een financieel voordeel.

Boeren die de omslag naar biologisch willen maken, kunnen straks bij een loket van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) terecht voor vragen. Ook wil het ministerie van Landbouw met een kennisagenda komen waardoor boeren makkelijker meer informatie kunnen krijgen over biologisch boeren. Er komt een stuurgroep én een “biologische adviescommissie van experts en stakeholders die ontwikkelingen in de sector signaleert, samenwerking in de sector stimuleert en het ministerie adviseert”.