De vermogensopbouw van Nederlandse huishoudens is lang niet altijd optimaal. Een aanzienlijke groep huishoudens bouwt weinig vermogen op, of heeft het vastzitten in een eigen woning of pensioenfonds. Bij financiële tegenvallers kunnen zij geen beroep doen op direct beschikbaar spaargeld. Onder andere het versoepelen van de hypothecaire aflossingseis en een flexibelere vormgeving van het pensioenstelsel zijn beleidsopties die dit kunnen verbeteren. Dat schrijft het Centraal Planbureau in de publicatie ‘Sturen naar vermogen: De vermogensopbouw bezien vanuit de levensloop’ die op 4 mei is verschenen.

De vermogensopbouw van huishoudens is niet alleen het resultaat van vrije keuzes en individuele economische omstandigheden, maar wordt ook sterk beïnvloed door overheidsbeleid. Denk hierbij aan de verplichte pensioenopbouw voor veel werknemers, de hypotheekrenteaftrek die huishoudens stimuleert om een eigen woning te kopen en de bijbehorende aflossingseis die  ertoe aanzet de hypotheek in dertig jaar tijd volledig af te lossen. De invloed van dit beleid zien we terug in grote verschillen tussen groepen: zo hebben huiseigenaren een heel andere vermogensopbouw dan huurders, ook bij hetzelfde inkomen. Vooral huurders en lager opgeleiden zijn financieel kwetsbaar, maar gemiddeld genomen geldt voor alle typen huishoudens dat ze te weinig liquide vermogen aanhouden om schokken op te kunnen vangen.

Beleidsopties

Veel van de beleidsopties die het CPB heeft verkend, richten zich op het meer in samenhang brengen van beleid en het wegnemen van belemmeringen die volgen uit het huidige beleid. Meer samenhang kan liggen in het verknopen van het pensioen en de eigen woning, bijvoorbeeld door huishoudens met veel overwaarde in de eigen woning minder verplicht pensioen te laten opbouwen. Het wegnemen van belemmeringen kan onder andere door een flexibelere vormgeving van het pensioenstelsel, bijvoorbeeld door jongeren een lager premiepercentage te laten betalen dan ouderen. Hierbij ligt overigens wel het risico op de loer dat sommige huishoudens onvoldoende pensioen opbouwen.

Een andere beleidsoptie is het verlagen van de hypothecaire aflossingseis, tot bijvoorbeeld de helft van de totale woningwaarde, zodat huishoudens meer ruimte hebben om te consumeren of om vermogen op te bouwen in liquide vorm.

Huishoudens met lage inkomens die weinig vermogen hebben, kunnen gebaat zijn bij het versoepelen van enkele vermogensgrenzen, met name die voor de kwijtschelding van lokale belastingen. De vermogensgrens om in aanmerking te komen voor kwijtschelding van lokale lasten is nu ongeveer 1000 euro voor alleenstaanden en 1500 euro voor samenwonende stellen. Sparen is door dit soort regelingen niet aantrekkelijk.

Wat is optimaal?

Huishoudens bouwen vermogen op en gaan schulden aan, om hun consumptie gelijkmatig over het leven uit te smeren. Een ‘optimale’ vermogensopbouw is er dus één die dit het beste faciliteert. Bij een optimale vermogensopbouw sparen huishoudens voor de oude dag en bouwen ze voldoende liquide vermogen op voor onvoorziene tegenvallers. De hoogte van het optimale vermogen verschilt per huishouden en hangt af van de leeftijd. Het Nibud adviseert een minimumbuffer van tenminste 3500 euro – 6000 euro spaargeld waar direct over beschikt kan worden, afhankelijk van het type huishouden. Huishoudens die geld achter de hand willen houden voor het geval van inkomensverlies, moeten een aanzienlijk hogere buffer aanhouden. Voor bijna een kwart van de Nederlandse huishoudens geldt echter dat zij minder dan 2500 euro aan liquide vermogen heeft.

Dit is de derde publicatie van het CPB over dit onderwerp. Eerder verschenen ‘De verscheidenheid van vermogens van huishoudens’ (2018) en ‘Zijn de besparingen van Nederlandse huishoudens  optimaal?’ (2020).