Artikel 58 lid 4 Participatiewet biedt het college een eenvoudige mogelijkheid om inkomsten in een latere maand alsnog in mindering te brengen op de lopende bijstandsuitkering. Deze mogelijkheid tot verrekening kent echter wel zijn beperkingen. Hierover gaat een recente interessante uitspraak van de Centrale Raad van Beroep.

Als een belanghebbende inkomsten heeft ontvangen over een periode waarin bijstand is verleend, dan kan het college die inkomsten eenvoudig verrekenen met de lopende bijstandsuitkering. Deze bevoegdheid van het college is geregeld in artikel 58 lid 4 Participatiewet. Deze bepaling luidt als volgt:

“Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand”.

Met “verrekening” wordt bedoeld: het alsnog in mindering brengen van de inkomsten op de bijstandsuitkering. Het gaat hierbij om de lopende uitkering, dus de inkomsten moeten worden ontvangen in een periode waarin bijstand aan een belanghebbende wordt verleend. Een belanghebbende heeft de inkomsten ontvangen op het moment waarop hij er (redelijkerwijze) de beschikking over heeft. De bevoegdheid is beperkt tot een periode van 6 maanden waarin een belanghebbende de inkomsten heeft ontvangen, voorafgaand aan de maand van verrekening. Als er in de maand waarin het college verrekent meer dan 6 maanden zijn verstreken, dan is de eenvoudige verrekeningsbevoegdheid niet meer mogelijk en moet het college formeel een besluit nemen waarin tot terugvordering van de inkomsten wordt overgegaan. Als nog kan worden verrekend met de lopende uitkering is een formeel terugvorderingsbesluit niet nodig.

Verrekening inkomsten uit arbeid

Meestal heeft de verrekening van inkomsten op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet betrekking op inkomsten uit arbeid die lager zijn dan de toepasselijke bijstandsnorm. Als een belanghebbende bijvoorbeeld in de maand maart inkomsten ontvangt over de maand februari, dan kan het college de inkomsten van de maand februari in mindering brengen op de bijstandsuitkering van de maand maart. Het college hoeft de inkomsten niet in één keer te verrekenen. Dat kan ook verdeeld over meerdere maanden. Als het college maar binnen de periode van 6 maanden blijft.

Uitspraak CRvB: transactiesysteem van toepassing

Nu heeft de CRvB een interessante uitspraak gedaan over de beperking van de verrekeningsbevoegdheid tot 6 maanden (zie CRvB 8-01-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:29). De CRvB oordeelt dat de inkomsten moeten worden toegerekend aan de maanden waarop die inkomsten betrekking hebben. Dat betekent dat als de inkomsten worden ontvangen in de maand november, maar betrekking hebben op de maand maart, er niet meer kan worden verrekend. Tussen de maand van ontvangst van de inkomsten en de maand waarop de inkomsten betrekking hebben zijn dan immers sowieso al meer dan 6 maanden verstreken. In artikel 58 lid 4 Participatiewet wordt enkel het ontvangen van inkomsten genoemd. Het toerekenen van inkomsten aan de periode waarop ze betrekking hebben vloeit volgens de CRvB echter voort uit artikel 32 lid 1 onderdeel b en lid 2 Participatiewet en wordt het transactiesysteem genoemd dat als beginsel op de Participatiewet van toepassing is. Dit uitgangspunt wordt dus ook op de verrekening op grond van artikel 58 lid 4 Participatiewet toegepast.

Eindafrekening arbeidsovereenkomst

In de door de CRvB genoemde uitspraak ging het om een betaling door de werkgever in het kader van een eindafrekening van een niet verlengde tijdelijke arbeidsovereenkomst. Het betrof de uitbetaling van het vakantiegeld, de eindejaarsuitkering en de niet opgenomen vakantiedagen in de maand november 2016. Door het college werd verrekend in de maand december 2016. Het vakantiegeld had betrekking op de maanden juni tot en met oktober 2016 en viel dus nog geheel binnen de periode van 6 maanden voorafgaand aan de maand van de verrekening.

Vergoeding niet opgenomen vakantiedagen

De uitbetaling van de niet opgenomen vakantiedagen levert in dit verband nooit problemen op. Vergoedingen in verband met niet opgenomen vakantiedagen worden beschouwd als inkomsten in verband met arbeid en worden om die reden toegerekend aan de periode volgend op het dienstverband. Dat komt omdat de aanspraak op vakantie recht geeft op een uitkering in geld tot een bedrag van het loon over een tijdvak overeenkomend met de niet opgenomen vakantiedagen en deze aanspraak pas bij het einde van de arbeidsovereenkomst geldend kan worden gemaakt (zie CRvB 17-07-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2158).

Verrekening eindejaarsuitkering vaak slechts gedeeltelijk mogelijk

Verrekening van een eindejaarsuitkering

De CRvB maakt echter wel een probleem van de verrekening van de eindejaarsuitkering. De eindejaarsuitkering had namelijk betrekking op de periode januari tot en met oktober 2016 en dat is een langere periode dan 6 maanden voorafgaand aan de maand van de verrekening (december 2016). De CRvB oordeelt dat verrekening over de maanden januari tot en met april 2016 hierdoor niet mogelijk was. Aangezien het college pas in de maand december 2016 heeft verrekend, lijkt mij echter dat alleen de inkomsten van de maanden juni tot en met oktober 2016 verrekend kunnen worden. Alleen de maand van verrekening (december) telt immers niet mee. De 6 daaraan voorafgaande maanden zijn de maanden juni tot en met november 2016. Daarin vallen de inkomsten van de maanden juni tot en met oktober 2016. In de maand november 2016 is alleen nabetaald door de werkgever, maar is niet meer gewerkt. De CRvB rekent echter terug vanaf de maand van de nabetaling en niet vanaf de maand vanaf de verrekening dus is volgens de CRvB verrekening van de eindejaarsuitkering over de maanden mei tot en met oktober 2016 mogelijk. Volgens mij klopt dat niet, omdat het anders na de maand van nabetaling dan niet meer uit zou maken in welk maand je daarna nog verrekent. Daar zou je nog lang mee kunnen wachten. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. In de berekening van de CRvB diende het college alleen de eindejaarsuitkering over de maanden januari tot en met april 2016 met een formeel besluit terug te vorderen als inkomsten waarover de belanghebbende achteraf de beschikking heeft gekregen (artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 Participatiewet).

Conclusie

Met de uitspraak van de CRvB kan ik het wel eens zijn wat betreft de toepassing van het transactiesysteem. Het is eigenlijk ook wel logisch. Stel dat de belanghebbende niet zoals in het onderhavige geval al lang bijstand genoot, maar pas sinds 3 maanden. Dan kan onmogelijk sprake zijn van verrekening van inkomsten over een periode van 6 maanden, omdat de oudste 3 maanden betrekking hebben op een periode voorafgaand aan de bijstandsperiode. Deze inkomsten kunnen niet worden toegerekend aan de bijstandsperiode en dienen, ook weer volgens het transactiesysteem, juist te worden toegerekend aan het vermogen van de belanghebbende (artikel 31 lid 1 onderdeel b Participatiewet). Wel is het naar mijn mening de bedoeling om terug te rekenen vanaf de maand van verrekening en niet vanaf de maand van ontvangst van de inkomsten.