Aan een inwoner met een halfzijdige verlamming verstrekt de gemeente een scootmobiel. Na een aantal jaren verbetert de gezondheid van deze inwoner en geeft hij aan dat hij zijn scootmobiel graag wil inruilen voor een driewielfiets. Deze fiets past namelijk beter bij zijn huidige fysieke situatie. Moet je als gemeente tegemoetkomen aan dit verzoek? Of kun je stellen dat een scootmobiel de beperkingen van de cliënt al compenseert en dat er dus geen noodzaak is om deze in te ruilen? In deze opinie ga ik aan de hand van een recente uitspraak in op die vragen.

Overcompenseren

De hiervoor beschreven situatie komt uit een uitspraak van de rechtbank Limburg. De gemeente in kwestie besloot niet tegemoet te komen aan het inruilverzoek en wees de aanvraag af. De cliënt kon volgens de gemeente met zijn scootmobiel namelijk al voldoende participeren. Bovendien zou de gewenste driewielfiets vooral een therapeutisch doel dienen en daarvoor is de Wmo niet bedoeld, zo concludeert de gemeente.

Bij het onderzoek naar ‘passendheid’ moet nadrukkelijk rekening gehouden worden met de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van een cliënt.

De rechtbank oordeelt dat de gemeente onvoldoende onderzoek gedaan heeft naar de nieuwe situatie van de cliënt. Het zou goed kunnen dat de situatie zodanig verbeterd is dat de cliënt zelf weer kan fietsen. Het is daarom de vraag of de scootmobiel nog wel een ‘passende bijdrage’ levert. Een voorziening levert alleen een passende bijdrage wanneer deze bijdraagt aan het realiseren van een situatie waarin een cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Bij het onderzoek naar deze ‘passendheid’ moet nadrukkelijk rekening gehouden worden met de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van een cliënt. De cliënt gaf tijdens het onderzoek aan dat hij tegenwoordig weer kan fietsen en stukjes kan lopen en dat ook graag weer wil gaan doen. Gelet op die informatie is de kans zeker aanwezig dat een scootmobiel de beperkingen van de cliënt ‘overcompenseert’. Zoals de rechtbank terecht concludeert kan een voorziening die overcompenseert niet als passend gezien worden.

Therapeutisch doel driewielfiets?

Verder oordeelt de rechtbank dat de gemeente hier onterecht afwijst wegens het ‘therapeutische doel’ van de driewielfiets. Hoewel uit Wmo-jurisprudentie volgt dat voorzieningen die alleen een therapeutisch doel dienen niet vanuit de Wmo verstrekt hoeven te worden, was dat hier helemaal niet aan de orde. De driewielfiets zou namelijk in plaats komen van de scootmobiel. De fiets zou daarmee dus in de eerste plaats een oplossing bieden voor het vervoersprobleem van de cliënt. Dat een driewielfiets daarnaast beter is voor iemands gezondheid is dan mooi meegenomen, maar daarmee kun je nog niet stellen dat het verbeteren van de gezondheid het primaire doel van de voorziening is.

Scootmobiel in eigendom of in bruikleen verstrekt?

In de hiervoor besproken uitspraak bleek dat de cliënt zelf bereid was om zijn scootmobiel om te ruilen voor een driewielfiets. Het wordt verder uit de uitspraak helaas niet duidelijk of hij eigenaar was van die scootmobiel (in eigendom verstrekt) of dat de scootmobiel in bruikleen was verstrekt. Wat nu als de cliënt eigenaar is van een eerder verstrekte scootmobiel en hij graag een driewielfiets wil omdat zijn fysieke situatie verbeterd is. Uit onderzoek van de gemeente volgt dat de scootmobiel inderdaad ‘overcompenseert’. De cliënt geeft vervolgens aan niet bereid te zijn om zijn scootmobiel in te ruilen want hij is van plan om deze te verkopen. Moet je dan als gemeente deze andere voorziening toch verstrekken?

Wanneer je de lijn van de rechtbank Limburg strikt hanteert kun je beredeneren dat de cliënt aanspraak maakt op een nieuwe voorziening. De scootmobiel is namelijk geen passende voorziening meer gelet op de beperkingen. Toch verwacht ik dat je in die situatie wel van een cliënt mag verwachten dat hij zijn probleem zelf oplost. Het is wat mij betreft niet in lijn met de Wmo om aan deze cliënt opnieuw een voorziening toe te kennen en verder niets van hem te verwachten in het kader van zijn ‘eigen kracht’.

Dat leid ik af uit de toelichting bij de Wmo. Daaruit blijkt namelijk dat de verplichting tot het verstrekken van een voorziening niet zo ver gaat dat een cliënt in een betere positie gebracht wordt dan voordat hij ondersteuning nodig had (zie de toelichting bij artikel 2.3.5 Wmo 2015). Hiervan zou wel sprake zijn als hij eerst een scootmobiel toegekend krijgt en later voor hetzelfde probleem nog een andere voorziening krijgt (zonder zijn scootmobiel in te leveren). Naar mijn mening mag je in die situatie dus wel van de cliënt verwachten dat hij meewerkt aan het inruilen van zijn scootmobiel of dat hij zelf een driewielfiets aanschaft. Bijvoorbeeld van de opbrengst van de verkoop van zijn scootmobiel. Vast staat in ieder geval dat het goed is om als gemeente na te denken over dergelijke veranderingen in de (fysieke) situatie van de cliënt. Afspraken hierover leg je als gemeente dan vast in de beschikking. Dat voorkomt gedoe in de toekomst.

Wil je altijd op de hoogte zijn van de nieuwste ontwikkelingen binnen de Wmo? Dat kan met een abonnement op onze online kennisbank.