In februari 2023 is een werkgroep van agrarische en natuurorganisaties, de provincies (IPO) en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) een verkenning gestart naar een alternatief voor de Kritische Depositie Waarde als omgevingswaarde in de wet. Dat alternatief zou breder moeten kijken naar de staat van de natuur dan de huidige indicator die is gebaseerd op stikstofdepositie. Het eindverslag van deze verkenning heeft de Minister voor Natuur en Stikstof nu naar de Tweede Kamer gestuurd.

In 2022 adviseerde Johan Remkes in zijn rapport ‘Wat wel kan’: ‘Zet de staat van de natuur centraal en haal de KDW op termijn uit de wet’. Het ging daarbij om de rol van de KDW als omgevingswaarde in de Wet stikstofreductie en natuurherstel (Wsn) waarin nu als wettelijke doelstelling is opgenomen dat in 2025, 2030 en 2035 respectievelijk 40 procent, 50 procent en 74 procent van de stikstofgevoelige natuurgebieden onder de KDW moet komen. De KDW is de wetenschappelijke maatstaf die aangeeft hoeveel stikstof de natuur aankan zonder risico op verslechtering.

Voor de Minister voor Natuur en Stikstof was dit een belangrijk traject, omdat we samen met verschillende partijen wilden verkennen op welke manier we effectief en werkbaar kunnen blijven sturen op de staat van de natuur. Met name agrarische organisaties hebben moeite met de KDW als maatstaf, omdat ze vinden dat het om de natuur zelf moet gaan en niet om de KDW. En een boer kan niet direct kan sturen op de depositie van stikstof, maar wel op de uitstoot daarvan.

Het traject ‘alternatief voor de KDW’ was complex, omdat een alternatief voor de KDW als omgevingswaarde in de wet ook juridisch houdbaar moet zijn, praktisch uitvoerbaar en moet bijdragen aan stikstofreductie en natuurherstel. De doelen stonden daarbij niet ter discussie. Uiteindelijk gaat het erom dat de natuur in een goede staat komt en niet verslechtert.

Voorlopige conclusies

De werkgroep is tot een eindverslag gekomen waarin een alternatief verkend is waarbij de staat van de natuur centraal is gesteld door doelstellingen per gebied als maatstaf te nemen. Op die manier moet ook breder gekeken worden naar andere drukfactoren op de natuur – dus niet alleen stikstof. Over de wenselijkheid en uitvoerbaarheid van het alternatief lopen de opvattingen in de werkgroep uiteen, waarin met name de uitvoerbaarheid een knelpunt lijkt.

De minister is de werkgroep – die bestond uit vertegenwoordigers van organisaties met uiteenlopende belangen – in ieder geval zeer dankbaar voor hun gezamenlijke eindverslag en adviseert een volgend kabinet om goed te bekijken wat nodig is om het alternatief te laten slagen, voordat een besluit wordt genomen over een eventuele wetswijziging.

Vervolg

Van belang bij een proces voor een eventuele wetswijziging is dat het niet afleidt van de opgave waar we hoe dan ook voor staan en mee aan de slag zijn: het voortvarend uitvoeren van de benodigde maatregelen om de natuur te herstellen en de monitoringsgegevens op orde te brengen. Het huidige kabinet gaat sowieso verder met het op orde brengen van een aantal zaken die ook randvoorwaardelijk zijn om het alternatief in de wet op te nemen, zoals het verbeteren van de manieren waarop natuurkwaliteit gemonitord wordt en het kwantificeren van natuurdoelen per gebied. Dat is hoe dan ook noodzakelijk voor het Nederlandse natuurbeleid in brede zin en daar kan dan ook niet mee worden gewacht.

In de werkgroep en binnen de brede groep van geraadpleegde organisaties is ook aandacht gevraagd voor emissiesturing als basis voor een alternatief. Het kabinet heeft eerder al erkend dat sturen op depositie het stikstofbeleid complex maakt. Die depositie is wat voor de natuur relevant is, maar het kabinet kijkt naar de mogelijkheden om op termijn (meer) te sturen op emissies. De minister vindt het dan ook belangrijk om te onderzoeken of emissiereductiedoelstellingen zijn op te nemen in de Omgevingswet.