De gemeente Eindhoven stelde in 2018 nieuw beleid vast voor het toekennen van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Hierin zijn de normen voor de omvang en frequentie van deze hulp aangepast ten opzichte van eerder beleid. Dit gebeurde mede op basis van een onderzoeksrapport van advieskantoor KPMG. Met dit aangepaste beleid in de hand nam de gemeente vervolgens nieuwe besluiten voor toekenning van huishoudelijke hulp aan burgers uit Eindhoven. Daarop stapten in totaal zo’n 160 burgers naar de rechter. Volgens deze groep krijgen zij door het nieuwe beleid te weinig uren hulp. Daarnaast worden incidentele schoonmaaktaken, zoals het wassen van gordijnen en het poetsen van keukenkastjes, niet meer uitgevoerd door professionals. Ook daarmee zijn deze burgers het niet eens. De rechtbank besloot in overleg met alle betrokkenen eerst 4 typerende zaken te behandelen. In die zaken doet de rechtbank vandaag uitspraak.

Oordeel rechtbank

De rechtbank gaat in de voorliggende 4 zaken mee met de burgers. De gemeente mag haar beleid weliswaar baseren op het KPMG-rapport, maar alleen als het gaat om zogenoemde clusters van huishoudelijke hulp. Dit zijn bijvoorbeeld alle klussen die nodig zijn voor een ‘schoon en leefbaar huis’ en voor ‘schone kleding en bedden- en linnengoed’. De gemeente koos echter voor het toekennen van hulp op het niveau van individuele activiteiten. Maar het KPMG-rapport geeft daarvoor niet genoeg onderbouwing. In het rapport staat namelijk dat onvoldoende onderzoeksgegevens beschikbaar zijn om betrouwbare informatie over de noodzakelijke tijdsbesteding van de individuele activiteiten te krijgen.

Daarnaast kon de gemeente niet op grond van de Wmo een lopende toekenning voor huishoudelijke hulp openbreken, alleen omdat het beleid gewijzigd is. Dat kan volgens de rechtbank wel als er een wijziging in de omstandigheden van de burger is die dat nodig maakt. Bijvoorbeeld als er sprake is van een verbetering of verslechtering van de gezondheid of een wijziging in de woning. Verder wijkt de gemeente in haar beleid van het rapport af door incidentele huishoudelijke hulp stelselmatig niet toe te kennen. De gemeente vindt dat die hulp door iemand uit het sociale netwerk of een vrijwilliger gedaan kan worden. Hiermee gaat de gemeente te kort door de bocht, zo oordeelt de rechtbank. Dat er daadwerkelijk vrijwilligers beschikbaar zijn heeft de gemeente niet aangetoond. Als ook niemand uit het sociale netwerk incidentele hulp kan bieden, dan moet de gemeente ook voor deze taken ondersteuning toekennen. 

Al met al lost de rechtbank de geschillen in 3 van de 4 zaken zelf op door te bepalen dat deze burgers huishoudelijke hulp moeten krijgen in de omvang en frequentie zoals zij die voorheen kregen. In één zaak moet de gemeente er opnieuw naar kijken. Voor de zaken van de andere burgers wordt indien nodig een nieuwe zitting bij de rechtbank gepland.