HTM beweert dat elektrische rolstoelen vanwege hun gewicht een veiligheidsrisico kunnen vormen in de bus voor de personen in de rolstoel en de medepassagiers. HTM baseert zich op een inschatting, maar heeft dat risico niet aangetoond. Daarbij mag iemand in een rolstoel alleen geweigerd worden in de bus als de rolstoel niet voldoet aan de Europese richtlijnen. De elektrische rolstoelen in deze zaak voldeden daar wel aan. De busmaatschappij heeft ook een beroep gedaan op de algemene voorwaarden voor stads- en streekvervoer, waarin zou staan dat het verboden is om elektrische rolstoelen mee te nemen in de bus. Deze voorwaarden, of in ieder geval de manier waarop HTM de voorwaarden heeft geïnterpreteerd, zijn in strijd met de gelijkebehandelingswetgeving en moeten daarom buiten toepassing worden gelaten. Alternatief vervoer dat HTM heeft aangeboden, namelijk de taxibus, voldoet niet. Een taxibus moet namelijk van tevoren worden besteld en dat is niet het geval bij een stadsbus. Daarmee kunnen mensen in een rolstoel niet zelfstandig en onbelemmerd van het openbaar vervoer gebruik maken.

Geen onderscheid voor mensen met een beperking

Op 12 april 2016 heeft de Eerste Kamer groen licht gegeven voor de bekrachtiging van het VN-verdrag voor de rechten van mensen met een beperking. Met de inwerkingtreding van het Verdrag is de overheid verplicht om de specifieke belemmeringen van personen met een beperking weg te nemen en moeten onder andere openbaarvervoerbedrijven discriminatie uitbannen. Het College voor de Rechten van de Mens houdt toezicht op de naleving en implementatie van het Verdrag in Nederland en stimuleert dat de rechten van mensen met een beperking in de praktijk worden toegepast. Vanuit deze rol oordeelt het College bij klachten over discriminatie, wordt onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld de toegankelijkheid van bussen en brengt het College adviezen uit aan betrokken partijen (gemeenten, ministeries, brancheorganisaties) over het te voeren beleid.