In 2016 nam het Openbaar Ministerie (OM) in 18,5 duizend drugszaken een beslissing. Dat was 9 procent van alle zaken waarover het OM in dat jaar besliste. Van de strafrechtelijke verdachten bij drugszaken was 21 procent zonder inkomen, terwijl zij 16 procent uitmaakten van alle strafrechtelijke verdachten. Bij drugsmisdrijven vormden (school)kinderen en studenten 6 procent van de strafrechtelijke verdachten, bij alle misdrijven was dat 12 procent. Werknemers en zelfstandigen maakten ongeveer 30 procent uit van de verdachten voor drugsmisdrijven, een even groot deel als uitkeringsontvangers. Dit aandeel wijkt voor beide groepen niet veel af van het percentage voor alle misdrijven.

Er is niet onderzocht of er een oorzakelijk verband is tussen voornaamste inkomensbron en het strafrechtelijk verdachte zijn van misdrijven. Op basis van dit onderzoek kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld of mensen verdacht worden van een misdrijf omdat ze geen inkomen hebben, of dat ze geen inkomen hebben omdat ze verdacht worden van een misdrijf, of dat beide het gevolg zijn van andere factoren. Mogelijk zijn alle drie beweringen waar.

45 procent drugszaken afgehandeld door OM

Bij 45 procent van de drugszaken handelde het OM de zaak af zonder tussenkomst van de rechter. Van deze zaken werd in bijna een kwart van de gevallen onvoorwaardelijk afgezien van vervolging, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende bewijs was. Bij 20 procent volgde een transactie, strafbeschikking of werd onder voorwaarden afgezien van vervolging.

Bij de overige 55 procent van de drugszaken kregen de verdachten een dagvaarding om voor de rechter te verschijnen. Drugszaken kwamen iets vaker dan alle zaken voor de rechter. Naar verhouding werden er bij drugszaken minder transacties, strafbeschikkingen en voorwaardelijke sepots opgelegd.

Personen zonder inkomen relatief vaak naar de rechter gestuurd

Strafrechtelijke verdachten zonder inkomen of met een uitkering kregen vaak een dagvaarding in vergelijking met groepen die hun voornaamste inkomen uit een andere bron hadden. Bij pensioenontvangers zag het OM vaker dan bij andere groepen onvoorwaardelijk af van vervolging. Het OM gaf deze drie groepen minder vaak een transactie of strafbeschikking. Bij (school)kinderen en studenten stuurde het OM naar verhouding weinig zaken naar de rechter, maar legde vaker een strafbeschikking of transactie op.

Helft sancties van de rechter is taakstraf of geldboete

In 2016 legden rechters 11 duizend sancties op in drugszaken, 9 procent van alle opgelegde sancties in strafzaken. Bij het opleggen van de sancties en het bepalen van de strafmaat houdt de rechter rekening met de ernst en omstandigheden van het misdrijf, de wet- en regelgeving en de persoonlijke situatie van de verdachte. 38 procent van de sancties was een gevangenisstraf, 39 procent een taakstraf en 10 procent een geldboete.

Personen zonder inkomen kregen vaker een gevangenisstraf dan personen die hun voornaamste inkomen uit een andere bron hadden. Daarnaast legde de rechter hun relatief vaak een maatregel op, zoals terbeschikkingstelling (TBS), of een bijkomende straf, zoals ontzegging van de rijbevoegdheid. Werknemers en zelfstandigen kregen relatief vaak een taakstraf of een geldboete, evenals (school)kinderen en studenten.