Tussen het begin van de crisis en nu bereikte de nettoarbeidsparticipatie in 2014 het laagste punt. Sindsdien is deze weer wat toegenomen, maar niet bij alle groepen even sterk. Bij vrouwen van 25 tot 45 jaar was de nettoarbeidsparticipatie in het tweede kwartaal hoger dan tien jaar geleden (80,6 procent). Dat geldt ook voor vrouwen jonger dan 25 jaar en alle 45-plussers. Bij de jonge mannen is, net als bij de mannen van 25 tot 45 jaar, de arbeidsdeelname lager dan voor het begin van de crisis.

Vooral alleenstaande mannen werken minder vaak

Vooral bij alleenstaande mannen van 25 tot 45 jaar blijft de arbeidsdeelname achter ten opzichte van tien jaar geleden. Ook thuiswonende kinderen of overige leden van het huishouden werken nu minder vaak dan toen. Voor mannen die samenwonen met een partner en/of kinderen was de arbeidsdeelname in het tweede kwartaal van 2018 weer op het niveau van het tweede kwartaal van 2008. Bovendien is de daling sinds het begin van de crisis minder sterk geweest. De nettoarbeidsparticipatie van vaders (95 procent) en van mannen die samenwonen zonder kinderen (95,6 procent) is een stuk hoger dan van mannen die alleen wonen (78,3 procent) of die nog bij hun ouders, andere familieleden of kennissen wonen (79,3 procent)
Het aantal vaders onder 25- tot 45-jarigemannen is in de afgelopen tien jaar gedaald. Het aantal alleenstaanden nam juist licht toe.

Grootste afname arbeidsparticipatie bij laagopgeleiden

Het verschil in nettoarbeidsparticipatie ten opzichte van tien jaar geleden is groter bij laagopgeleiden dan bij middelbaar en hoogopgeleiden. Dat geldt ook voor mannen van 25 tot 45 jaar die alleen wonen of bij de ouders of anderen inwonen: 65,3 procent van deze laagopgeleiden was aan het werk in het tweede kwartaal van 2018. Tien jaar geleden was dat nog 78,9 procent. Bij hoogopgeleiden die alleen staan of inwonen bij ouders of anderen nam de arbeidsdeelname minder sterk af. Het verschil in arbeidsdeelname tussen laag- en hoogopgeleiden is daardoor groter geworden ten opzichte van 2008. Sinds 2014 neemt dit verschil wel wat af.

Ziekte vaker reden om niet te kunnen werken

De groep mannen van 25 tot 45 jaar die niet aan het werk is, is veranderd van samenstelling. Er zijn minder vaders dan tien jaar terug en meer alleenstaanden, kinderen of overige leden van een huishouden.

Alleenstaanden geven relatief vaak ziekte of arbeidsongeschiktheid aan als reden om niet te kunnen werken. Met het toegenomen aandeel alleenstaanden groeit ook de groep die aangeeft niet te kunnen werken vanwege ziekte, van 128 duizend naar 158 duizend. Met de afname van het aantal vaders neemt zorg als reden om niet te willen werken juist af, van 143 duizend naar 93 duizend