Betrokkene heeft een bijstandsuitkering voor een alleenstaande. Zij huurt een kamer van X. Na herseninfarcten is zij rolstoelafhankelijk geworden. Zij heeft een persoonsgebonden budget (pgb). Met X heeft zij een zorgovereenkomst. X verzorgt haar en zijn salaris wordt betaald uit het pgb. Volgens de gemeente voert zij een gezamenlijke huishouding met X. Daarom geldt voor hen de bijstandsnorm voor gehuwden. Omdat X inkomsten ontving die hoger waren dan de gehuwdennorm, heeft zij volgens de gemeente geen recht meer op een bijstandsuitkering. Zij vindt dit onrechtvaardig.

Samenwonende bloedverwanten
De wet maakt onderscheid tussen samenwonende bloedverwanten in de tweede graad (zoals broers en zussen) en andere samenwonenden. Het gaat daarbij om de situatie dat één van hen intensieve zorg nodig heeft en de ander die zorg verleent. Samenwonende tweedegraads bloedverwanten worden in dat geval niet aangemerkt als gehuwden. Andere samenwonenden wel. De wetgever heeft bij het maken van de wet al onderkend dat dit onderscheid leidt tot ongelijke (nadeliger) behandeling van alle andere ongehuwd samenwonenden met een bijstandsuitkering, van wie er één intensieve zorg nodig heeft. De Raad concludeert dat er geen goede redenen zijn die deze ongelijke behandeling kunnen rechtvaardigen. Daarbij heeft de Raad ook oog gehad voor het feit dat in de huidige tijd deze zorg niet alleen wordt verleend door familieleden, maar ook regelmatig door anderen, met wie geen familieband bestaat.

Nieuwe beslissing
De gemeente moet nu een nieuwe beslissing nemen en mag in dit geval niet uitgaan van een gezamenlijke huishouding. Tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep kunnen partijen nog wel cassatie instellen bij de Hoge Raad.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.