Niet alleen werklozen vonden werk, er gingen ook mensen aan de slag die drie maanden eerder nog niet tot de beroepsbevolking behoorden. Van de 277 duizend mensen die aan het werk gingen, waren dat er 169 duizend. Dit waren vaak jongeren die eerder niet werkten vanwege een opleiding of studie.

In het kwartaal voordat zij aan een baan begonnen golden zij niet als werkloos. Ze voldeden namelijk niet aan alle kenmerken die horen bij werkloosheid. Zo moeten mensen die geen betaald werk hebben ook direct beschikbaar zijn én recent hebben gezocht naar werk om als werklozen mee te tellen. Van de 277 duizend mensen die in het eerste kwartaal werk vonden, voldeden 108 duizend aan die definitie. De anderen vonden werk terwijl ze in het kwartaal ervoor niet werkloos waren en als zodanig ook niet meetelden in de af- of toename van de werkloosheid.

70 duizend baanvinders vanuit opleiding

Van de 169 duizend baanvinders die drie maanden eerder niet tot de beroepsbevolking behoorden, bestond de grootste groep uit mensen die een kwartaal eerder nog een opleiding of studie volgden en daarom niet beschikbaar waren. In het eerste kwartaal van 2017 telde deze groep, die voornamelijk bestaat uit jongeren, 70 duizend personen.
In grootte (29 duizend) volgde daarna de groep mensen die wel op zoek waren naar werk, maar nog niet beschikbaar waren in het kwartaal voordat ze werk vonden. Degenen die een minder sterke binding hadden met de arbeidsmarkt maakten een kleiner deel uit van de baanvinders. Dit zijn personen die eerder niet wilden of konden werken, bijvoorbeeld vanwege ziekte of pensioen.

Weer toename in 2016

Naarmate de arbeidsmarkt aantrekt, groeit het percentage baanvinders. In 2016 waren gemiddeld 538 duizend mensen werkloos. Van hen vond elk kwartaal gemiddeld 23 procent een baan. In de periode 2007–2008 was dit aandeel het hoogst met 29 procent. Vervolgens daalde dit tot 19 procent in 2013.

Ook het percentage baanvinders die eerder niet tot de beroepsbevolking behoorden (nu bijna 3,9 miljoen mensen van 15 tot 75 jaar) bereikte in 2008 het hoogste punt met 5,8 procent. Van elke honderd personen die niet tot de beroepsbevolking behoorden, waren dus bijna 6 die van het ene op het andere kwartaal een baan vonden. Dit aandeel nam af tot 4,5 procent in de periode 2013–2015. In 2016 was er voor het eerst weer sprake van een toename, en wel tot 4,9 procent. Dat komt neer op gemiddeld 191 duizend baanvinders uit de niet-beroepsbevolking per kwartaal.

Dit beeld is ongeveer gelijk voor vrijwel alle onderscheiden groepen uit de niet-beroepsbevolking. Van degenen die drie maanden eerder wel zochten naar werk maar niet direct konden starten, vond 24 procent werk. Van degenen die een opleiding of studie volgden vond 15 procent een baan. Op het hoogtepunt in 2008 was dit voor beide groepen respectievelijk 33 procent en 18 procent.

Jongeren het vaakst baanvinder

Van degenen die in 2016 een baan vonden en eerder niet tot de beroepsbevolking behoorden, waren zes op de tien tussen 15 en 25 jaar. Per kwartaal vonden gemiddeld 112 duizend jongeren een baan. Bij 25- tot 45-jarigen en 45-plussers was dit aantal kleiner, respectievelijk 42 duizend en 37 duizend. Dit aantal heeft voor 45-plussers de afgelopen jaren in dezelfde orde van grootte gelegen, terwijl tegelijkertijd het aantal 45-plussers flink is gegroeid, ook in de niet-beroepsbevolking.