De hoogste bestuursrechter, die oordeelt over uitvoering van de Jeugdwet, deed op 1 mei jl. een belangwekkende uitspraak. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) oordeelde dat een gemeente het onderzoek naar de gevraagde jeugdhulp onzorgvuldig had gedaan. Daarbij geeft de rechter een 'spoorboekje' mee aan de gemeente. Over de inhoud daarvan en het belang van deze uitspraak ga ik in dit stuk in.

In deze zaak had het Centrum Jeugd en Gezin (CJG) de gemeente geadviseerd over een aanvraag om jeugdhulp. Daartoe is een gezinsplan opgesteld. Op basis van dit gezinsplan heeft de gemeente de aanvraag afgewezen. Volgens de CRvB maakt het gezinsplan niet concreet inzichtelijk wat de problematiek van het kind is en welke hulp in welke mate daarbij nodig is. Het CRvB oordeelt dat het onderzoek, waarop het besluit tot afwijzing is gebaseerd, onzorgvuldig is uitgevoerd.

Stappenplan onderzoek

Hoe zorg je er als gemeente nu voor dat het onderzoek naar gevraagde jeugdhulp zorgvuldig uitgevoerd wordt? Daarvoor geeft de CRvB een stappenplan in vier fasen:

  1. Stel allereerst vast wat de eigenlijke hulpvraag is
  2. Stel vervolgens vast welke problemen er zijn en breng deze in kaart
  3. Stel daarna vast welke hulp nodig is en in welke mate die nodig is
  4. Stel tot slot vast welk aandeel de ouders of het sociale netwerk in de hulp kunnen hebben

Dit vierde punt gaat over de ‘de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’ van jeugdigen en ouders (zie artikel 2.3 Jeugdwet). Kort gezegd: eigen kracht. Als vastgesteld is dat de ouders of het sociale netwerk niet zelf de hulp kunnen bieden, moet de gemeente een daarbij passende voorziening voor jeugdhulp toekennen.

De CRvB geeft helaas geen concrete aanwijzingen over hoe gemeenten de beoordeling van eigen kracht moeten doen. Wel zegt de CRvB dat het onderscheid tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp onderdeel uitmaakt van de beoordeling van eigen kracht. Hoe en aan de hand waarvan de gemeente dit in een individuele situatie beoordeelt moet inzichtelijk zijn voor de hulpvrager.

Bij de vier fasen van het onderzoek moet de benodigde deskundigheid beschikbaar zijn. Dat kan inhouden dat in elke fase verschillende deskundigheid moet worden ingezet.

Inzichtelijkheid onderzoek

De CRvB spreekt zich niet enkel uit over de zorgvuldigheid van het onderzoek, maar ook over de vereiste deskundigheid. Bij de vier fasen van het onderzoek moet de benodigde deskundigheid beschikbaar zijn. Dat kan inhouden dat in elke fase verschillende deskundigheid moet worden ingezet. Dit zal per individuele situatie bekeken moeten worden.

De deskundigheid moet dus gewaarborgd zijn in het proces van onderzoek. Maar volgens de CRvB moet de deskundigheid ook ‘concreet kenbaar’ zijn voor de hulpvrager. Dit zal in ieder geval inhouden dat de ingeschakelde deskundige een SKJ-registratie of BIG-registratie heeft. Daarmee kan in sommige situaties de deskundigheid voldoende aangetoond zijn, maar in andere situaties niet. Daarvan zegt de CRvB dat uit het gezinsplan moet blijken welke persoon, met welke deskundigheid, wat heeft gedaan en welke conclusies daaruit volgen. Bijvoorbeeld waarom de deskundige opschaling nodig vindt naar een specialistischer deskundige (of juist niet).

Richting voor gemeenten

Al met al geeft de uitspraak van de CRvB duidelijk aan wat er van gemeenten verwacht mag worden bij het uitvoeren van zorgvuldig onderzoek naar jeugdhulp. Dat betekent voor sommige gemeenten dat er nog wat werk te verzetten is.